
Jurisprudentie
AA5059
Datum uitspraak1999-11-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 99/209
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
ZaaknummersAwb 99/209
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE MIDDELBURG
Enkelvoudige Kamer voor Bestuursgeschillen
Reg.nr.: Awb 99/209
Uitspraak inzake :
A te B, eiser,
tegen
het bestuur van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (GAK Nederland BV), verweerder.
1. Feiten en procesverloop.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest bij […] BV als controlling functionaris. Na beëindiging van die dienstbetrekking op 31 december 1995 heeft verweerder eiser op diens verzoek met ingang van 1 januari 1996 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Eind 1998 heeft eiser verweerder verzocht hem toestemming te verlenen om werkzaamheden als startende zelfstandige te mogen verrichten met behoud van WW-uitkering, gedurende een opstartfase van 2 jaar.
Bij besluit van 31 december 1998 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hem geen volledige WW-uitkering kan worden verstrekt indien hij met zijn werkzaamheden als zelfstandige start. De uren die eiser als zelfstandige gaat werken zullen in mindering worden gebracht op de WW-uitkering.
Hiertegen heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 19 maart 1999 heeft verweerder de bezwaren kennelijk ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 november 1999 waar eiser in persoon is verschenen en waar verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mevrouw mr. M.L.E.A. van Zon.
2. Gronden.
Artikel 8, eerste lid, WW bepaalt dat een persoon wiens dienstbetrekking is geëindigd de hoedanigheid van werknemer behoudt, voor zover hij geen werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij op grond van deze wet niet als werknemer wordt beschouwd.
Ingevolge artikel 20, eerste lid onder a, WW eindigt het recht op uitkering voor zover de werknemer zijn hoedanigheid van werknemer verliest.
Het tweede lid van artikel 8 WW bepaalt dat een persoon wiens werknemerschap is geëindigd door het verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf, bij beëindiging van die werkzaamheden het werknemerschap herkrijgt, voorzover die beëindiging plaatsvindt binnen een tijdvak van anderhalf jaar nadat die werkzaamheden een aanvang hebben genomen.
Het tweede lid van artikel 20 WW bepaalt dat het recht op uitkering eindigt ter zake van het aantal uren dat betrokkene werkzaamheden verricht uit hoofde waarvan hij niet als werknemer in de zin van deze wet wordt beschouwd.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn beslissing gehandhaafd om, wanneer eiser met zijn werkzaamheden als zelfstandige gaat starten, de uren die hij eenmaal als zelfstandige werkt op zijn WW-uitkering in mindering te brengen en dat te blijven doen.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het ter zake om dwingendrechtelijke bepalingen gaat. Ingevolge de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is er geen ruimte om in voorkomende gevallen aan ongewenste nadelen die aan de toepassing van deze bepalingen kleven tegemoet te komen. Niet van belang is dat betrokkene als zelfstandige nog niet of nauwelijks inkomen verwerft en of hij zich geheel of gedeeltelijk voor arbeid in loondienst beschikbaar blijft houden.
De kern van eisers bezwaar is gelegen in het feit dat het hoogste aantal gewerkte uren blijvend op zijn uitkering wordt gekort, ook al wordt dat aantal later aanmerkelijk minder.
Eiser acht het onredelijk dat het wettelijk systeem geen ruimte biedt voor de uitvoering van zijn plan. Hij meent dat uitkeringsinstanties door een ruimere interpretatie van de wet zouden moeten meewerken om mensen uit een werkloosheidssituatie te halen. Verweerder zou niet het hoogste aantal gewerkte uren als zelfstandige als maatstaf moeten nemen, maar tot een compromis moeten komen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de stukken en het ter zitting verhandelde blijkt dat eiser, die sinds 1 januari 1996 werkloos is, van zijn hobby zijn beroep wil maken en een commerciële wijngaard wil opzetten. Eiser heeft daarvoor een opstartfase van tenminste twee à drie jaar nodig. In het begin van die periode zal hij gedurende een korte tijd veel werk hebben aan de aanplant, daarna zal het werk aanzienlijk teruglopen, totdat na drie jaar een bescheiden oogst verwacht kan worden. Eiser wordt derhalve aanmerkelijk benadeeld indien verweerders visie juist is dat de korting op zijn uitkering gedurende de allereerste periode, blijvend zal zijn.
Blijkens de wetsgeschiedenis heeft de wetgever de bedoeling gehad om een uitkeringsgerechtigde die wil trachten een bestaan als zelfstandige op te bouwen, daarbij tot op zekere hoogte tegemoet te komen. De mogelijkheid daartoe is aan zekere beperkingen gebonden.
Een van die beperkingen is de maximale periode van anderhalf jaar waarin werkzaamheden als zelfstandige kunnen worden verricht met behoud van uitkering. Bij voortzetting van de werkzaamheden na die periode kan het werknemerschap en derhalve het recht op uitkering niet meer worden herkregen. De periode van anderhalf jaar is duidelijk verwoord in artikel 8, tweede lid, WW.
Minder duidelijk is of dit artikel al of niet zo uitgelegd moet worden dat het werknemerschap ook gedeeltelijk herkregen kan worden. De letterlijke tekst lijkt daaraan zeker niet in de weg te staan, gezien de term "voorzover". In geval uitsluitend volledige beëindiging zou zijn bedoeld, zou de term "indien" meer voor de hand hebben gelegen.
De Centrale Raad van Beroep heeft blijkens zijn uitspraken van 8 december 1992 (RSV 1993 nr.106) en van 26 november 1996 (USZ 1997 nr.9) met een beroep op de wetsgeschiedenis geconcludeerd dat deze bepaling niet zo gelezen moet worden dat bij gedeeltelijke beëindiging van de werkzaamheden als zelfstandige het werknemerschap gedeeltelijk herleeft. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de wetsgeschiedenis daarvoor echter onvoldoende aanknopingspunten. Op dit punt bevat de parlementaire geschiedenis namelijk geen expliciete uitspraken.
Onder die omstandigheden dient naar het oordeel van de rechtbank een uitleg te prevaleren die zoveel mogelijk aansluit bij de letterlijke tekst van de bepaling en dat is, zoals gezegd, dat artikel 8, tweede lid, WW niet uitsluitend ziet op het herleven van het werknemerschap bij volledige beëindiging van de werkzaamheden als zelfstandige, maar tevens op het gedeeltelijk herleven bij een gedeeltelijke beëindiging.
Een dergelijke uitleg sluit ook goed aan bij het bepaalde in artikel 20, eerste lid, onder a en tweede lid WW.
Gezien het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de uren die eiser als zelfstandige gaat werken blijvend in mindering zullen worden gebracht op eisers WW-uitkering.
Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de wet.
3. Uitspraak.
De Arrondissementsrechtbank te Middelburg,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen aan eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van f.60,- (zestig gulden) vergoedt;
Aldus gewezen en in het openbaar uitgesproken op 16 november 1999 door mr. R.C.M. Reinarz, in tegenwoordigheid van P.C.M. van Leeuwen, griffier.
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.